Gegevens van de apparaten moeten worden overgedragen naar de server van het systeem. U kunt het apparaat op afstand configureren of een speciaal configuratieprogramma gebruiken als dit apparaat op een computer is aangesloten. Raadpleeg de handleiding van het apparaat voor meer informatie.
Om ervoor te zorgen dat het apparaat gegevens naar de systeemserver verzendt, moet u het IP-adres en de poort configureren die overeenkomen met het specifieke apparaatmodel.
Als het apparaat correct is geconfigureerd en gegevens naar het systeem verzendt, moet u het op de kaart weergeven om er een object voor te maken in het systeem. Wanneer u een object maakt, moet u de volgende velden invullen:
Naam (naam van het aangepaste object);
Apparaatmodel (na het selecteren van een apparaatmodel, een pictogram
verschijnt aan de rechterkant om de verbindingsparameters te bekijken: server IP-adres en serverpoort);
Unieke identificatie (IMEI-code of serienummer van het apparaat);
Telefoonnummer (nummer van de simkaart die in het apparaat is geplaatst).